Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet educatie en beroepsonderwijs

 

Artikel 7.4.7 Internationale diplomawaardering
1
Onze Minister kan een rechtspersoon aanwijzen die tot taak heeft het desgevraagd, aan belanghebbenden of aan de op grond van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties bevoegde autoriteiten, verstrekken van op vergelijking van opleidingen berustende waarderingen of vergelijkingen:
a
van buitenlandse diploma?s of certificaten als bedoeld in die wet alsmede van andere buitenlandse diploma's, met
b
de getuigschriften van overeenkomstige Nederlandse beroepsopleidingen.
2
Bij de vergelijkingen en waarderingen wordt zo mogelijk aangegeven tot welke soort in artikel 7.2.2, eerste lid, bedoelde beroepsopleiding de desbetreffende opleiding kan worden gerekend en met welke in het Centraal register vermelde beroepsopleiding die opleiding vergelijkbaar is of kan worden gelijkgesteld.
3
De vergelijking of waardering wordt slechts verstrekt:
a
op verzoek van de autoriteit, bedoeld in artikel 8 van de in het eerste lid genoemde wet, ten behoeve van aanvragen van EG-verklaringen als bedoeld in artikel 10 van die wet,
b
indien deze noodzakelijk is voor deelneming van personen met een buitenlandse beroepskwalificatie aan een Nederlandse beroepsopleiding, of
c
indien deze noodzakelijk is voor deelneming van personen met een buitenlandse beroepskwalificatie aan de Nederlandse arbeidsmarkt op een niveau dat overeenkomt met een in artikel 7.2.2 bedoeld niveau van beroepsuitoefening.
4
Onze minister kan beleidsregels stellen met het oog op een doelmatige vervulling van de in het eerste lid genoemde taken door de rechtspersoon.
5
De rechtspersoon verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak redelijkerwijs benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
6
Indien naar het oordeel van Onze Minister de rechtspersoon zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de rechtspersoon in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren. Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin.
7
Onze minister verstrekt, onder door hem op te leggen verplichtingen, aan de rechtspersoon jaarlijks uit 's Rijks kas middelen ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •